Fort de France, Martinique
Fort de France, de hoofdstad van Martinique, verschilt van dag en nacht met Pointe à Pitre, de hoofdstad van Guadeloupe. Fort de France is enorm, een grote stad, met snelwegen erlangs. Dat had ik helemaal niet verwacht. Waar Guadeloupe een nogal ingedutte indruk maakt, bruist Fort de France. Een groot verschil was ook dat ik in Guadeloupe nauwelijks restanten van een koloniale geschiedenis aantrof. Oude gebouwen uit de Franse tijd, ook al is het vergane glorie, dan nog bieden ze zicht op het verleden. Fort de France had daar genoeg voorbeelden van. Eén daarvan, de kathedraal, was zo vaak ingestort door een orkaan, aardbeving en branden (één keer door de Ruyter’s soldaten in brand gestoken) dat er nu een stalen skelet (bouw 1895) in de vorm van een kerktoren op het dak stond. Andere oude gebouwen waren o.a.: de bibliotheek van Schoelcher, het Hotel de Ville (deze keer wel wat ik ervan verwachtte, in Guadeloupe hadden ze ook een Hotel de Ville maar superlelijk, een stuk grijs beton), de prefectuur, een oud Hugenotenhuis en zo meer.
Ik was gisteren vergeten aan iemand aan boord te vragen hoe lang we er over zouden doen, van Pointe à Pitre, Guadeloupe, naar Fort de France, Martinique. Maar vanochtend, toen ik op een of andere manier door mijn wekker heen sliep, het was al over 7, lagen we al stil in de haven. Ik rende naar boven, naar de brug maar daar was niemand om iets aan te vragen. Toen ben ik gaan ontbijten. In de ontbijtruimte trof ik twee kadetten aan. Ik vroeg hen of ze vandaag van boord gingen. Ja, binnen vijf minuten vertrekken we, was hun antwoord. Ik heb mijn ontbijt laten staan. En onmiddellijk mijn spullen gepakt om van boord te kunnen gaan, dat betekent alles bij me hebben om het verlaten van de haven en het weer terugkomen in de haven mogelijk te maken. Dat blijft elke keer een dingetje. Geel veiligheidsvestje, een kopie van mijn paspoort, mijn pasje van CMA CGM (rank: Passenger). Nu hadden de cadetten een auto gehuurd en ik mocht meerijden naar de stad. Eerst bracht een shuttlebus ons naar een parkeerruimte buiten het afgesloten gedeelte van het haventerrein. Daar stond iemand met een huurauto. Of eigenlijk twee, want er stond er ook een voor een officier.
De kadetten zetten me af in het centrum en we spraken af dat ik daar aan het eind van de dag ook weer opgehaald zou worden. Zij gingen hun eigen gang en ik ook. Na de hele dag in het centrum van alles bekeken te hebben, helaas ben ik niet veel wijzer geworden over het fort, dat duidelijk zichtbaar aan de haven ligt, waar de stad zijn naam aan te danken heeft (het is nog steeds in gebruik door de Franse marine en niet toegankelijk), maar wel over Aimé Césaire, ben ik uiteindelijk met een paar officieren teruggereden. Straks meer daar over.
Over Aimé Césaire leerde ik veel vandaag. Het Hotel de Ville, dat inmiddels het Theater Aimé Césaire heet, heeft op de eerste verdieping een ruimte, zijn voormalig kantoor, als een soort museum ingericht ter nagedachtenis aan deze voor Martinique zo belangrijke man. En niet alleen voor Martinique, maar voor de hele zwarte bevolking. Hij was 56 jaar burgemeester van Fort de France en 40 jaar Deputy voor het Franse parlement in Martinique. Hij was verder dichter, schrijver en leraar. Hij deed twee heel belangrijke dingen: hij voer in 1946 een wet in die ervoor zorgde dat Martinique en de andere Franse koloniën, geen koloniën meer waren, maar Franse departementen. Zodat de bewoners dezelfde rechten kregen als de bewoners van Frankrijk. En hij introduceerde, samen met de Senegalees Senghor en de Frans Guyanees Damas, het begrip ‘Négritude’. Hij wilde niet dat de bewoners van de voormalige koloniën assimileerden in de Franse cultuur, maar dat hun eigen taal, cultuur en geschiedenis, en hun achtergrond als slaven van Afrikaanse herkomst, gewaardeerd en gerespecteerd werden.
Na dit lesje geschiedenis, een bezoek aan de markt, de oude Bibliothèque Schoelcher (van Victor Schoelcher, die als ondersecretaris van Koloniale Staten in 1848 de slavernij afschafte), en een wandeling door het oude centrum, met een lunch in een restaurantje, waar ik een mij eerst onbekende vis bestelde (de serveerster was zo aardig om me later foto’s te komen laten zien, het bleek vis uit een schelp te zijn, dat kende ik nog wel van lang geleden op Curaçao), besloot ik ’s middags een van de strandjes aan de overkant van het water op te zoeken.
Met de boot, een soort ferry, duurde dat hooguit een kwartiertje. Na een wandelingetje langs dat strand streek ik ergens bij een van de strandtentjes neer voor een kop koffie. Tot mijn stomme verbazing kwamen de drie kadetten daar later ook langs op weg naar een plekje op het strand. En toen ik net wilde afrekenen, kwamen er nog eens bekenden langs, twee officieren van de boot, hoe toevallig is dat allemaal? Om de kadetten aan het eind van de middag de rit naar de afgesproken plek te besparen, ben ik met de officieren mee terug gereden. Maar die hadden nog een missie. Ze wilden naar een rumstokerij om een paar flessen te kopen. Die bleek echter al gesloten. Uiteindelijk naar zo’n enorme supermarket gegaan, waar ze dat merk verkochten: ‘La Favorite’, volgens deze kenners de beste rum ter wereld. Niet gauw ergens anders te koop. Zelfs niet in Frankrijk. De officieren kunnen nu met hun voorraad heel wat feestjes houden.
Vanavond vertrek naar Kingston, Jamaica. Dat duurt zo’n vier dagen.
Reacties
Reacties
Ina, jouw verhaal is ook vandaag weer zeer informatief en goed geschreven. Je hebt echt talent voor het schrijven. Ik geloof dat ik de 'negritude' ook bij Sartre ooit ben tegengekomen. OK, geen assimilatie. Maar andere filosofen tekenden bezwaar aan tegen dit begrip: zo krijgt de 'neger(in)' een specifiek wezen toebedeeld, een wezen dat hem of haar vastlegt. Mensen kunnen goed zonder een wezen.
Mooi verhaal. Groepsdenken, identiteit en (culturele) herkomst en achtergrond.... wanneer ‘moet’ je bij terugkomst je gele hesje weer aantrekken?
Reageer
Laat een reactie achter!
- {{ error }}